-
1 half
half1〈de〉1 half♦voorbeelden:————————half21 [de helft zijnde] half2 [voor een (groot) deel; niet helemaal] half3 [met betrekking tot het punt waar de andere helft begint] halfway up/down/along/through♦voorbeelden:een halve cirkel • a semicirclehalve dagen werken • work half timevoor half geld/tegen de halve prijs • (for/at) half pricevier en een halve mijl • four and a half milesde klok slaat hele en halve uren • the clock strikes the (full) hours and the half hoursgeen halve maatregelen • no half measuresde halve stad spreekt ervan • half the town is talking about itiets met een half woord aanduiden • (barely) hint at somethinghij hoeft maar een half woord te zeggen • half a word is enougher is een bus telkens om vier minuten vóór het halve uur/vóór half • there is a bus every four minutes to the half hourhet is half elf • it is half (past) tenhet is vijf voor half elf • it is twenty-five past ten¶ een halve gare • a fool/halfwit/BtwitII 〈 bijwoord〉2 [voor een deel] half♦voorbeelden:het hek is half wit en half groen geverfd • the fence is painted half white, half greenje weet niet half hoe erg het is • little do you know how serious it ismijn werk is half af • my work is half donehalf zo groot als ik • half as tall as mehalf en half tot iets besloten zijn • have more or less decidediemand iets half en half beloven • half promise someone somethingik ben er half en half van op de hoogte • I have not yet been fully informedhalf en half/half om half • half and half2 met het raam half dicht • with the window halfway down/opende deur stond half open • the door was ajarik kan het maar half geloven • I can hardly believe ithalf lachend, half huilend • torn between laughing and cryingiets maar half verstaan • understand only half of it -
2 halftijds
-
3 baan
1 [betrekking] job3 [sport] 〈ren/wielerbaan〉 track; 〈 tennis〉 court; 〈 ijs〉 rink; 〈 wedstrijdschaatsen〉 speed skating track; 〈 ski〉 run, piste; 〈 golf〉 course; 〈 afgebakend deel〉 lane5 [strook stof/behang] length, width♦voorbeelden:een vaste baan hebben • have a permanent jobgeen baan hebben • be out of a jobzijn baan opgeven • give up one's jobvan baan veranderen • change one's jobeen baan zoeken • look for a job3 wedstrijden op de lange/korte baan • long-/short-distance raceseen paar baantjes zwemmen • swim a few lengthsstarten in baan drie • start in lane three -
4 een halve baan hebben
een halve baan hebbenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een halve baan hebben
-
5 halftijds werken
halftijds werkenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > halftijds werken
-
6 halve dagen werken
halve dagen werkenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > halve dagen werken
-
7 dag
dag1〈de〉1 [dageraad] day(break)2 [daglicht] daylight3 [toestand/tijd dat de zon boven de horizon is] day(time)4 [etmaal] day♦voorbeelden:1 voor dag en dauw op zijn/opstaan • be up/get up at the crack of dawnvoor dag en dauw • 〈 ook〉 before cockcrow/daybreak2 het misdrijf komt aan de dag • the crime will come to light/come outveel moed aan de dag leggen • show/display great courageaan de dag treden • emerge, become apparent 〈 bijvoorbeeld gebreken〉voor de dag komen • come to light, surface, appearmet iets voor de dag komen • 〈 een voorstel doen〉 come forward/up with something; 〈 zich presenteren〉 come forward, present oneselfgoed voor de dag komen • make a good impressionvoor de dag halen • bring to light, producedat is zo klaar als de dag • that is as clear as dayvan de dag een nacht maken • turn day into nightdag en nacht bereikbaar • available day and nightbij klaarlichte dag • in broad daylighthet is/wordt dag • day is breakinghet is kort dag • time is running out (fast), there is not much time (left)het is morgen vroeg dag • we must get up early/get an early start tomorrowbij dag • by dayeen gat in de dag slapen • sleep well into the dayiemand de dag van zijn leven bezorgen • give someone the time of his lifede dag des oordeels • Judgement Dayhalve/hele dagen werken • work half/full timede jongste dag • the latter daylange dagen maken • work long hourser gaat geen dag voorbij of ik denk aan jou • not a day passes but I think of youwat is het voor dag? • what day (of the week) is it?morgen komt er weer een dag • tomorrow is another daydag in, dag uit • day in day outdag aan/op/na dag • day by/after dayhet wordt met de dag slechter • it gets worse by the dayom de andere dag/de drie dagen • every other day, every three daysop een (goede/mooie) dag • one (fine) dayop de dag af • to a/the day24 uur per dag • 24 hours a daytot op deze dag /de dag van vandaag • to this (very) dayik weet het nog als de dag van gisteren • I remember as if it were only yesterdayvan dag tot dag • daily, from day to dayvan de ene dag op de andere • from one day to the nextzijn laatste dagen slijten • end one's daysde oude dag komt met gebreken • infirmity comes with old agedezer dagen • 〈 komende dagen〉 in the next few/coming days; 〈 recentelijk〉 in the last few/in recent daysvandaag de dag • nowadays, these daysin mijn dagen • in my dayin de dagen van het schrikbewind • during the reign of terrorouden van dagen • the elderly6 zeg maar dag met je handje • 〈 kindertaal〉 wave bye-bye/goodbye; 〈 figuurlijk〉 you can kiss that goodbye————————dag2♦voorbeelden:1 dáág! • bye(-bye)!, bye then〈 informeel〉 ja, dáág! • forget it! -
8 deeltijd
-
9 in deeltijd werken
in deeltijd werkenwork part-time, be on half-timeVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > in deeltijd werken
-
10 halve/hele dagen werken
halve/hele dagen werkenwork half/full timeVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > halve/hele dagen werken
-
11 dagtaak
1 [dagelijks werk] daily work2 [taak voor een dag] day's work♦voorbeelden:2 een halve/gedeeltelijke dagtaak • a half-/part-time jobdaar heb ik een dagtaak aan • that is a full day's work/a full-time job -
12 uur
1 [tijdmaat] hour3 [punt op een wijzerplaat] o'clock5 [afstandsmaat] hour♦voorbeelden:1 lange uren maken • put in/work long hoursverloren uur(tje) • spare time/hourhet duurde uren • it went on for/took hoursik heb een uur gewandeld • I walked (for) an hourruim een uur • well over an hourover een uur • in an hourƒ25 per uur verdienen • earn 25 guilders an hour100 kilometer per uur • 100 kilometres per hourper uur betaald worden • get paid by the hourkun je hier binnen twee uur zijn? • can you be here within two hours?een uur of twee • an hour or twoop het hele/het halve uur • on the hour/the half hourhij kwam tegen drie uur • he came around three o'clockomstreeks acht uur • round about eight (o'clock)om negen uur precies • at nine o'clock sharprond een uur of twee • about two (o'clock)4 het uur des onheils nadert • the ill-fated hour is approaching/imminenthet uur van de waarheid is aangebroken • the moment of truth is upon useen uur in de wind stinken • stink to high heavende stad lag op twee uur afstand • the city was two hours away¶ een te elfder ure genomen beslissing • a last-minute decision, a decision taken at the eleventh hour -
13 over
over1♦voorbeelden:dat is over • that is done with/finishedover was de pret • the party was overII 〈 bijwoord〉1 [van de ene plaats naar de andere] across, over2 [resterend] left, over3 [boven de maat] spare♦voorbeelden:〈 verkeer〉 klaar, over! • cross now!met het vliegtuig ben je in een paar uur over • you get across in a few hours by (aero)planemorgen gaan we over • we are moving tomorrowdeze leerling is over • this pupil has moved upmen liep over en weer • there was a lot of toing and froingzij zijn over uit Canada • they are over from Canadaelkaar maar over en weer verwijten maken • do nothing but pass the blame (onto one another)als er genoeg tijd over is • if there is enough time lefthet is over van gisteren • that is left over from yesterday〈 communicatiemedia〉 over! • over (to you)!3 redenen te over • plenty of/abundant reasons————————over2〈 voorzetsel〉1 [boven] over, above2 [op, langs, aan de andere kant van] across, over3 [met betrekking tot het bedekken van een oppervlak] over, across4 [wat betreft] about5 [via] by way of, via6 [gedurende] over7 [wegens] about9 [na verloop van] after, in10 [meer/verder dan] over, past♦voorbeelden:2 hij werkt over de grens • he works across/over the borderover de heuvels • over/beyond the hillseen koude rilling liep over haar rug • a cold shiver ran down her spinemet de benen over elkaar (geslagen) • with legs crossedwerk verdelen over de mensen • share out work among the peopledwars over het pad • right across the patheen kleed over de tafel leggen • put a cloth over/on the tableover de hele wereld • all over the worldzij heeft iets innemends over zich • she has got something charming about herde winst over het vierde kwartaal • the profit over the fourth quarterover deze zaak heb ik niets te zeggen • on this matter I have nothing to sayzijn gedachten over iets laten gaan • turn something over in one's mindzij communiceren over de mobilofoon • they communicate by mobile telephonezij reed over Nijmegen naar Zwolle • she drove to Zwolle via Nijmegenover de post • by posteen brug over de rivier • a bridge over/across the riverover een periode van … • over a period of …verheugd over • delighted at/withvallen over iets/iemand • 〈 figuurlijk〉 take exception to something/someone9 over een dag of tien/twee minuten • in about ten days(' time)/in two minutes(' time)zaterdag over een week • a week on/from Saturdaytot over zijn oren in de problemen zitten • be up to one's neck in troublehij is over de twee meter (lang) • he is over two metres (tall)het is over vieren • it is past fourhet is kwart over vijf • it is a quarter past fiveeen man van over de zeventig (jaar oud) • a man of over seventy (years old)het is vijf over half zes • it is twenty-five to six -
14 bij
bij1〈de〉————————bij21 [bij kennis] conscious2 [gelijk] up-to-date3 [van alles op de hoogte] up-to-date♦voorbeelden:2 de leerling is weer/nog niet bij met de lessen • the pupil has now caught up/is still behind in his lessonsbij zijn met betalen • be up-to-date with paymentsgoed bij zijn in een vak • be well up on a subjectII 〈 bijwoord〉♦voorbeelden:¶ om en bij • more or less, about————————bij3〈 voorzetsel〉1 [in de nabijheid van] near (to) ⇒ close (by/to)2 [met betrekking tot een raken aan/bereiken] at ⇒ to3 [met betrekking tot een niet verder gaan/een niet afwijken] to ⇒ with5 [met betrekking tot een aanwezigheid] at9 [voor, in tegenwoordigheid van] with ⇒ to10 [aan, met] by11 [gedurende, onder] by ⇒ at12 [gelijktijdig met] on ⇒ at13 [in geval van] in case of ⇒ if♦voorbeelden:bij het raam • close to/next to the windowbij het stadhuis • close to/near the town hallik woon hier vlak bij • I live nearby/close bybij zessen • almost six (o'clock)kan jij bij de hoogste plank? • can you reach the top shelf?er(gens) niet bij kunnen • 〈 figuurlijk〉 not understand/get somethingalles blijft bij het oude • everything stays the samehet er niet bij laten • not leave it at thatwe zullen het er maar bij laten • let's leave it at thater niet bij zijn • not be there/presenter(gens) gauw bij zijn • 〈 figuurlijk〉 respond quickly; 〈 met betrekking tot ziekte〉 catch (a disease) in time6 heb je iets bij de koffie? • do you have anything to go with the coffee?een kopje koffie is er tegenwoordig niet meer bij • you don't even get a cup of coffee these daysbij elkaar zijn het er 20 • there are 20 altogetherdat is bij de boeren zo de gewoonte • that is the custom with farmersbij de marine • in the navybij Vondel • in Vondelaltijd bij H. kopen • always shop at H'sgeen lucifers/geld bij zich hebben • have no matches/money on onebij hem kun je van alles verwachten • you can expect anything from himbij zichzelf (denken/zeggen) • (think/say) to oneselfiemand bij name kennen • know someone by namebij het ontbijt • at breakfastbij de derde poging • at the third attemptbij mooi weer • when/if the weather is nicebij een glas wijn iets bespreken • discuss something over a glass of wine13 bij ziekte/een sterfgeval • in case of illness/deathiets bij (de) wet bepalen • establish something by lawbij dezen • hereby16 wat is hij nu bij een dichter als Achterberg? • what is he in comparison to a poet like Achterberg?de kamer is 6 bij 5 • the room is 6 by 5¶ je bent er bij • gotcha!
См. также в других словарях:
Half time — Half Half (h[aum]f), a. [AS. healf, half, half; as a noun, half, side, part; akin to OS., OFries., & D. half, G. halb, Sw. half, Dan. halv, Icel. h[=a]lfr, Goth. halbs. Cf. {Halve}, {Behalf}.] 1. Consisting of a moiety, or half; as, a half… … The Collaborative International Dictionary of English
half time — Synonyms and related words: anchor watch, bit, break, coffee break, day shift, dogwatch, downtime, full time, graveyard shift, half time intermission, holiday, interim, interlude, intermezzo, intermission, intermittence, interregnum, interruption … Moby Thesaurus
half — [ hæf ] (plural halves [ hævz ] ) function word, quantifier *** Half can be used in the following ways: as a predeterminer (followed by a word such as a, the, this, or his ): We live half a mile up the road. I have to spend half my time taking… … Usage of the words and phrases in modern English
Half — (h[aum]f), a. [AS. healf, half, half; as a noun, half, side, part; akin to OS., OFries., & D. half, G. halb, Sw. half, Dan. halv, Icel. h[=a]lfr, Goth. halbs. Cf. {Halve}, {Behalf}.] 1. Consisting of a moiety, or half; as, a half bushel; a half… … The Collaborative International Dictionary of English
Half ape — Half Half (h[aum]f), a. [AS. healf, half, half; as a noun, half, side, part; akin to OS., OFries., & D. half, G. halb, Sw. half, Dan. halv, Icel. h[=a]lfr, Goth. halbs. Cf. {Halve}, {Behalf}.] 1. Consisting of a moiety, or half; as, a half… … The Collaborative International Dictionary of English
Half back — Half Half (h[aum]f), a. [AS. healf, half, half; as a noun, half, side, part; akin to OS., OFries., & D. half, G. halb, Sw. half, Dan. halv, Icel. h[=a]lfr, Goth. halbs. Cf. {Halve}, {Behalf}.] 1. Consisting of a moiety, or half; as, a half… … The Collaborative International Dictionary of English
Half bent — Half Half (h[aum]f), a. [AS. healf, half, half; as a noun, half, side, part; akin to OS., OFries., & D. half, G. halb, Sw. half, Dan. halv, Icel. h[=a]lfr, Goth. halbs. Cf. {Halve}, {Behalf}.] 1. Consisting of a moiety, or half; as, a half… … The Collaborative International Dictionary of English
Half binding — Half Half (h[aum]f), a. [AS. healf, half, half; as a noun, half, side, part; akin to OS., OFries., & D. half, G. halb, Sw. half, Dan. halv, Icel. h[=a]lfr, Goth. halbs. Cf. {Halve}, {Behalf}.] 1. Consisting of a moiety, or half; as, a half… … The Collaborative International Dictionary of English
Half boarder — Half Half (h[aum]f), a. [AS. healf, half, half; as a noun, half, side, part; akin to OS., OFries., & D. half, G. halb, Sw. half, Dan. halv, Icel. h[=a]lfr, Goth. halbs. Cf. {Halve}, {Behalf}.] 1. Consisting of a moiety, or half; as, a half… … The Collaborative International Dictionary of English
Half cadence — Half Half (h[aum]f), a. [AS. healf, half, half; as a noun, half, side, part; akin to OS., OFries., & D. half, G. halb, Sw. half, Dan. halv, Icel. h[=a]lfr, Goth. halbs. Cf. {Halve}, {Behalf}.] 1. Consisting of a moiety, or half; as, a half… … The Collaborative International Dictionary of English
Half cap — Half Half (h[aum]f), a. [AS. healf, half, half; as a noun, half, side, part; akin to OS., OFries., & D. half, G. halb, Sw. half, Dan. halv, Icel. h[=a]lfr, Goth. halbs. Cf. {Halve}, {Behalf}.] 1. Consisting of a moiety, or half; as, a half… … The Collaborative International Dictionary of English